De opkomst van het liberalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme
Liberalisme
Libertas. Dat is het Latijnse woord voor vrijheid. Hier streefden de Nederlandse burgers naar. Zoals je op de pagina 'Nederland wordt een koningshuis met een grondwet en een parlement' misschien wel hebt gelezen, organiseerden de Belgische opstandelingen petities voor vrijheid van onderwijs en persvrijheid, wat ook invloed had op de Nederlanders. Zo ontstonden de liberalen. Dat zijn vooruitstrevende burgers, dat betekent dat ze opkwamen voor hun standpunten en voor het streven naar een betere samenleving. Hun eisen waren: - Meer invloed van het parlement op het bestuur. - Economische vrijheid. - Geen voorschriften van de overheid voor handel en industrie (zodat die beter konden groeien). - Dat de regering zich niet bemoeide met de economie maar zich juist richtten op openbare orde en veiligheid. Deze ideeën over het bestuur en de economie heetten het liberalisme.
'Libertas' op een munt gegraveerd. Libertas is het Latijnse woord voor vrijheid.
Het doel van de liberalen was nog steeds niet helemaal bereikt. In 1844 wilden een aantal Tweede Kamerleden de grondwet veranderen. Ze wilden de macht van de koning beperken, maar helaas waren er nog best wel veel conservatieve Kamerleden, wat inhoudt dat ze ouderwets dachten en alles wilden laten zoals het was. Helaas voor hun brak in 1848 de Franse Revolutie uit in Parijs. De nieuwe koning Willem II, die eerst ook tegen de nieuwe grondwet was, was heel erg bang dat de revolutie over zou slaan op Nederland en ging daarom akkoord met de nieuwe grondwet. De grondwet die koning Willem II aangenomen had, bestond uit belangrijke punten. Een paar voorbeelden hiervan zijn: - Een wet wordt pas aangenomen als hij door het parlement is goedgekeurd. - Het parlement mag ministers die hele erge fouten maken, ontslaan. Die ministers die moeten, voor ze veranderingen aanbrengen, toestemming vragen aan het parlement. Dit heet ministeriële verantwoordelijkheid. - Als ministers geld willen uitgeven, moest dat eerst gecontroleerd worden door het parlement. - Elke vier jaar moesten er nieuwe leden van de Tweede Kamer gekozen worden. Daarvoor gingen burgers stemmen, alleen mannen die een bepaald bedrag belasting betaalden, hadden stemrecht.
Eindelijk was er wat verbetering in Nederland: er kwamen meer grondrechten (onder andere de punten hierboven). Ook vrijheid van onderwijs. Dat betekent dat burgers zelf scholen gingen stichten. Je snapt wel dat de koning hierdoor veel macht verloor en dat de burgers meer vrijheid en inspraak kregen. De liberalen wonnen de verkiezingen in 1848 en tot eind 19e eeuw hielden zij een Kamereenheid.
Socialisme
Socialis. Dat is het Latijnse woord voor gemeenschappelijk. De arme mensen hadden helemaal niets aan het liberalisme omdat het liberalisme zich meer bemoeide met de politiek en niet dacht aan de arme mensen die dus niet konden stemmen of iets dergelijks. Zo ontstond het socialisme. Dat is een politieke stroming die opkomt voor de gelijkheid in de samenleving en zich inzet voor de invoering van sociale wetten. Omdat ze beslist wilden dat alle mensen gelijk waren, moesten alle fabrieken, machines en grond eigendom worden van de staat, zodat niet alleen rijke mensen aan de producten konden komen, maar ook arme arbeiders. Om de slechte werk- en leefomstandigheden te verbeteren, wouden de socialisten bij de verkiezingen in het parlement komen. Ze wouden kortere werkdagen, een verbod op kinderarbeid en hogere lonen. Ook wouden ze dat arbeiders konden stemmen. Omdat socialisten het socialisme niet via een revolutie maar via een parlementaire manier wilden invoeren, ontstond in 1894 de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP). Meneer Troelstra werd daar leider van. Toen in 1917 alle mannen kies rechten kregen, kwamen er tweeëntwintig socialisten in de Tweede Kamer.
Ondanks dat er niet veel wetten waren aangenomen voor 1917 die iets aan de situatie van de arbeiders verbeterden, kwamen de liberalen erachter dat de overheid meer moest verbeteren aan de leef- en werkomstandigheden. De eerste sociale wet in Nederland was de Kinderwet. Deze houdt in dat er geen kinderarbeid meer mocht plaatsvinden. Een andere wet was de Ongevallenwet. Deze wet zorgde ervoor dat een werknemer verzekerd was voor eventuele gevolgen van een ongeluk op het werk. Ook werd er in 1919 een 45-urige werkweek en een achturige werkdag ingevoerd.
Dit is de Socialistische Partij van nu, oftewel de SP. Toen de gemeenteraadsverkiezingen eraan kwamen heeft de SP dit promotiefilmpje gemaakt.
Confessionalisme
In 1848 waren katholieken en protestanten (confessionelen) gelijk aan de liberalen. Ze vonden dat de openbare scholen (scholen die worden opgericht door de overheid, die niet horen bij een bepaalde geloofsopvatting) niet deugden en richtten hun eigen bijzondere scholen op. dat zijn scholen die opgericht en bestuurd worden door burgers. Het onderwijs wordt op deze scholen vanuit een vaak godsdienstige opvatting gegeven. Zo kwamen er katholieke en protestantse scholen. De confessionelen wilden dat de overheid alle kosten van de bijzondere scholen betaalde, in plaats van alleen die van de openbare scholen. In de Lager-Onderwijswet stond dat de schoolgebouwen, het lesprogramma en de opleiding van de leraren aan bepaalde eisen moesten voldoen. Doordat de overheid de kosten van de bijzondere scholen niet wilde betalen brak er een schoolstrijd uit die een halve eeuw duurde. Een schoolstrijd is een politieke strijd over kosten die de overheid niet wilde betalen voor de bijzondere scholen. De Anti-Revolutionaire Partij was in 1878 opgericht door de leider van de protestanten, A. Kuyper. De antirevolutionairen en de katholieken gingen samenwerken bij de verkiezingen in 1888 en zo kregen ze een stem in de Tweede Kamer. Vervolgens besloot het parlement na 1917 dat de overheid alle kosten moest betalen voor bijzondere scholen.
Door de verzuiling, wat betekent dat de samenleving in groepen met een bepaalde politieke of godsdienstige overtuiging werd verdeeld, gingen de katholieken, protestanten, liberalen en socialisten weer apart te werk. Zo kregen ze hun eigen partijen, omroepen, vakbonden en kranten. Dit vond plaats eind 19e eeuw en duurde tot eind 20e eeuw.
Feminisme
Ondanks de vele veranderingen in Nederland hadden de vrouwen nog steeds geen kiesrecht. Rond 1870 ontstond het feminisme, dat komt van het Latijnse woord 'femina', wat vrouw betekent. Het Feminisme was een beweging die zich inzette voor de rechten van de vrouw. Je zag duidelijk dat vrouwen werden achtergesteld bij de mannen, bijvoorbeeld op scholen en op de werkvloer. Vrouwen kregen namelijk minder loon en er waren heel weinig meisjes die naar de middelbare meisjesschool gingen. Zij moesten thuis leren om in het huishouden te werken en om voor de kinderen te zorgen, terwijl de jongens meestal een goede opleiding kregen.
In deze tijd vonden de mensen dat nette vrouwen gewoon in het huishouden thuishoorden en mannen op de werkvloer. Ook spoorden de katholieken en protestantse kerk aan om een gezin met meer dan tien kinderen te stichten, dat was heer normaal. Omdat in arme gezinnen de mannen niet altijd genoeg verdienden om rond te komen, moesten de dochters en moeders ook werken. Ze deden slecht werk als dienstmeisje bij rijkere gezinnen. Dat waren dan vrouwen uit de onderklasse, vrouwen uit de middenklasse en uit de hogere klasse werkten helemaal niet, want dat was 'beneden hun stand'. Binnen het huwelijk moesten vrouwen altijd gehoorzamen aan hun man, dat was zelfs een echte wet. Feministes waren het helemaal niet eens met de verplichtingen die ze hadden, en eisten een gelijke loon voor mannen en vrouwen en gelijke kansen in het onderwijs. Ook binnen het gezin moesten mannen en vrouwen gelijkwaardig zijn, vonden ze.
Om deze standpunten te bereiken richtten in 1894 een groep feministes de Vereniging voor Vrouwenkiesrecht op, de VvVK. Er werd veel gestreden voor de emancipatie. Emancipatie betekent streven naar gelijke rechten. De VvVK deed dat door demonstraties en bijeenkomsten te organiseren, maar er waren ook vrouwenverenigingen die nog verder gingen en gelijkheid wilden op alle gebieden.
Er werden ook nooit vrouwen toegelaten op de universiteit. Aletta Jacobs, een van de bekendste feministes, was de eerste vrouw die op de universiteit werd toegelaten. Ze streed net als Wilhelmina Drucker voor het vrouwenkiesrecht. Dankzij haar kregen in 1917 alle mannen actief kiesrecht (het recht om te kiezen) en passief kiesrecht (het recht om gekozen te worden). De vrouwen kregen alleen passief kiesrecht. Dit was natuurlijk al een verbetering, maar nog steeds niet genoeg. Er werd door gestreden en in 1919 nam het parlement een wet aan waardoor vrouwen ook zelf konden stemmen, ze kregen dus actief kiesrecht. Je kunt je waarschijnlijk niet voorstellen dat je zelf, je moeder, je tante of je oma niet mag stemmen. Je zal dan helemaal geen voorkeur kunnen uitbrengen over wat er in Nederland gebeurt. Wij zijn gewend dat iedereen mag stemmen want wij hebben tegenwoordig een algemeen kiesrecht: iedereen boven een bepaalde leeftijd, in Nederland 18 jaar, mag stemmen. Het maakt dan niet uit wat voor een opleiding je hebt gehad. Deze regel is in Nederland in 1919 ingevoerd, deels te danken aan Aletta Jacobs. In 1922 was een belangrijk moment voor vrouwenemancipatie: vrouwen konden voor het eerst naar de stembus. Dit was geweldig, maar op andere gebieden veranderde er niet veel voor vrouwen. De periode (1870-1920) waarin vrouwen onder meer voor kiesrecht streden werd de Eerste Feministische Golf genoemd.
Dit filmpje gaat over de vrouwenemancipatie in de 20e eeuw. Het loopt ook nog verder door tot in 1970 dat gaat niet over het onderwerp waar wij over geschreven hebben, maar is toch heel interessant.